Tijdens het bioenergieproductieproces worden verschillende producten geproduceerd welke als hoofd-, bijproduct of afval kunnen worden gedefinieerd. De hoofdproducten zijn de finale energiedragers en de precursors van deze finale energiedragers. De impact van het systeem wordt verdeeld (gealloceerd) over hoofd- en bijproducten volgens energie-inhoud (lower heating value, LHV). Aan afval wordt er geen impact toegekend , in overeenstemming met de Europese Richtlijn Hernieuwbare Energie.
In het geval de finale energiedrager een combinatie van elektriciteit en warmte is, moet de impact verdeeld worden over beide energiedragers. Ook hiervoor wordt er door de EC een methodologie voorgesteld. Deze is gebaseerd op de elektrische en warmte-efficiëntie van het systeem en de exergie van beide energiedragers. De fractie exergie in elektriciteit wordt als 1 beschouwd en de fractie exergie in warmte wordt bepaald in overeenstemming met de Carnot –efficiëntie. Bovendien dient het elektrisch en warmterendement van het systeem gebaseerd te zijn op de netto energieproductie. Dit betekent dat de energie nodig voor de werking van het systeem en niet-gebruikte warmte niet meegeteld worden.