In een ECP kunnen heel diverse entiteiten samen een project willen opzetten; het kan zowel gaan om publieke als private partijen.
Indien private partijen samenwerken kunnen zij hiervoor een vennootschapsvorm oprichten. De meest voor de hand liggende vennootschapsvormen zijn:
- De naamloze vennootschap (NV)
- De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (BVBA)
- De coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (CVBA)
- Het economisch samenwerkingsverband (ESV)
Een vergelijkende matrix waarin de meest voor de hand liggende private vennootschapsvormen met elkaar worden vergeleken op basis van een reeks relevante vennootschapsrechterlijke criteria vindt u hier.
Daar waar de NV en de BVBA in de praktijk veelal bekend zijn, is dat voor de CVBA minder en voor het ESV doorgaans niet het geval.
Het ESV komt, gelet op zijn specifieke doelstellingen, in de praktijk niet frequent voor en wordt doorgaans enkel gebruikt voor ondersteunende activiteiten in groepsverband. Het ESV biedt in vergelijking met de andere drie besproken voorbeelden geen aansprakelijkheidsbeperking, maar is omgekeerd bv. wel fiscaal transparant voor doeleinden van de inkomstenbelastingen (i.e. de door het ESV gemaakte winst wordt niet bij het ESV zelf maar rechtstreeks bij de vennoten van het ESV belast). Hoewel de keuze voor het ESV a priori niet interessant lijkt, loont het toch de moeite deze rechtsvorm niet uit het oog te verliezen.
Een publieke entiteit kan ook kiezen zelf een ECP project aan te sturen en te organiseren. Daarbij zal het zelf veelvuldige contractuele relaties aangaan. Zo zou een publieke entiteit bijvoorbeeld zelf het initiatief kunnen nemen voor een ECP, waarbij zij zelf ook de integrale leiding neemt van het project en de zeggenschap behoudt. Haar relatie tot derden zou daarbij dan eerder deze zijn van een afnemer van contractuele prestaties (bv. grondstoffen en studiediensten) en verkoper van de door haar gerealiseerde goederen/producten (zie verder voor meer details over deze relaties). Dergelijke structuur vereist wel dat de betreffende publieke entiteit over de nodige knowhow, mensen en financiële middelen beschikt om het project alleen te ‘dragen’.
Een samenwerking tussen zowel publieke als private partners is wat men noemt een ‘publiek private samenwerking’ (PPS), maar dit is op zichzelf geen autonome rechtsfiguur. Een PPS wordt in een decretaal kader gedefinieerd (i.e. in het Vlaamse Decreet van 18 juli 2003) als ‘projecten die door publiek- en privaatrechterlijke partijen, gezamenlijk en in een samenwerkingsverband worden gerealiseerd om een meerwaarde voor die partijen tot stand te brengen’.
Een eigenlijke PPS kan juridisch op twee wijzen worden vormgegeven:
- De louter contractuele vorm waarbij er een samenwerking is maar zonder de oprichting van een gezamenlijke rechtspersoon;
- De participatieve PPS waarbij een gezamenlijke rechtspersoon wordt opgericht. Deze rechtspersoon kan een private rechtsvorm (zoals bv. een NV, BVBA of CVBA ) aannemen of een publieke rechtsvorm krijgen (in welk geval daartoe wel een wettelijke basis voor zal moeten bestaan, die doorgaans in mindere of meerdere mate kenmerken vertoont van één van de private rechtsvormen, hetzij doordat die is gebaseerd op een private rechtsvorm, hetzij doordat het private vennootschapsrecht er suppletief of toepasselijk is).