2.2.1 Methodiek

Bij de start van het in kaart brengen van biomassastromen en het ‘potentieel’ daarvan moet grondig nagedacht worden over de ‘scope’, dus wat er precies in kaart moet worden gebracht. Er zijn verschillende typen biomassa potentiëlen gedefinieerd in de Europese BEE-studie (Biomass Energy Europe, 2011). Een opsomming van deze typen is hieronder gegeven, inclusief een verkorte definitie.

  • Theoretisch potentieel – maximale hoeveelheid biomassa (op land) die vrij kan komen voor bio-energie, binnen de fundamentele bio-fysische limieten. In het geval van residuen uit processen, zoals in de agro-industrie, wordt dit theoretisch potentieel gelijk gesteld aan de feitelijke hoeveelheden die vrijkomen op basis van de verwerkingscapaciteit van die bedrijven of specifieke processen.
  • Technisch potentieel – dat deel van het theoretisch potentieel dat beschikbaar is voor bio-energie, waarbij rekening gehouden wordt met technische mogelijkheden, zoals oogsttechnieken, infrastructuur en toegankelijkheid.
  • Economisch potentieel – dat deel van het technische potentieel dat benut kan worden voor bio-energie op een wijze die aan bepaalde economische (winst)criteria voldoet.
  • Implementatiepotentieel – dat deel van het economisch potentieel dat benut kan worden voor bio-energie binnen een gegeven periode en onder een vaste set van randvoorwaarden (economisch, politiek, etc.).
  • Duurzaam potentieel - potentieel rekening houdend met ecologische randvoorwaarden.

Uit deze definities is duidelijk dat het van belang is om te bepalen welk type biomassapotentieel wordt bedoeld. In het kader van deze ECP-studie is steeds gestart met het onderzoeken van het theoretische en het technische potentieel. Het economisch potentieel is niet direct onderzocht omdat een ECP juist bedoeld is om tot een betere verwaarding van biomassa te komen, zodat biomassa die economisch gezien nu niet benut kan worden, via een ECP-concept alsnog economische waarde krijgt. Wel zijn andere manieren gezocht om een beeld te krijgen van het economisch potentieel en het implementatiepotentieel voor bepaalde cases. Het is namelijk verstandig om de capaciteit van een ECP af te stemmen met het economisch en implementatiepotentieel om zo te komen tot een reële business case.

Er zijn heel wat methoden om biomassa hoeveelheden te inventariseren. Binnen ECP is voornamelijk gebruik gemaakt van de volgende methoden:

  • op basis van potentiële opbrengst van een gewas/begroeiing: zoals soort gewas/begroeiing x opbrengst per oppervlak x daarvoor benut oppervlak;
  • statistiek en historische gegevens: zoals CBS/StatBel cijfers over GFT per gemeente, per persoon x aantal inwoners, gerapporteerde biomassareststromen, landbouwopbrengsten;
  • enquête onder biomassaproducenten,  -inzamelaars en -verwerkers: daarbij inbegrepen de bedrijven/instellingen die mogelijk concurrent (of partner) kunnen zijn;
  • in kaart brengen huidige verwerkingsinstallaties en initiatieven en de door hen gebruikte hoeveelheden biomassa.

De eerste twee manieren bieden voornamelijk een goed inzicht in het theoretische potentieel. De combinatie van dit cijfermateriaal met kengetallen rond bijvoorbeeld energie-inhoud en vochtgehalte geven een indicatie van het technisch potentieel. De enquêtes bij biomassaproducenten, -inzamelaars en -verwerkers dragen bij aan het inzicht in het huidige economische-  en implementatiepotentieel. Het onderzoeken van de huidige verwerkingsinstallaties en initiatieven leiden tot een verfijning van het economische implementatiepotentieel. Deze combinatie van onderzoeksmethodieken, droeg bij aan het vormen van een zo compleet mogelijk beeld.