ECP & ESCO

  • Vooreerst, wat de partijen bij het energieprestatiecontract betreft, zijn er twee mogelijkheden. Enerzijds kunnen de geïncorporeerde PPS en de ESCO samenvallen en dus één entiteit uitmaken. Dit is het meest ruime opzet en zal maken dat de bonus/malus wegens het al dan niet realiseren van de energie-efficiënties, onder de diverse aandeelhouders van de PPS verdeeld wordt. Anderzijds is het mogelijk dat de ESCO en de geïncorporeerde PPS twee verschillende entiteiten zijn. In dat geval zal de eventuele bonus/malus alleen aan de ESCO worden toegekend. Dit zal zijn invloed hebben op de actiemogelijkheden van en ten aanzien van de ESCO (zie volgend gedachtestreepje);
  • Ten tweede, wat betreft de taken van de ESCO, zal het er voor de ESCO op aankomen de totale efficiëntie van het Energieconversiepark te verhogen. De ESCO - geïncorporeerde PPS zal de efficiëntie zowel kunnen verhogen op het vlak van de infrastructuur, als op het vlak van de werking van het Energieconversiepark (allocatie van energiestromen). In verband hiermee, herinneren we eraan dat de bedoeling van het Energieconversiepark is om een multidimensionaal model op te zetten, waarbij energie ofwel meteen diverse bestemmingen krijgt (horizontale multidimensionaliteit), ofwel de reststromen van een bepaalde bestemming voor energie via een cascade-systeem ook andere bestemmingen dienen (verticale multidimensionaliteit of cascadering via hoogwaardige benutting van de grondstoffen ). In een situatie ‘business as usual’ zou het bijvoorbeeld kunnen zijn dat GFT-afval gecomposteerd wordt en dat alle energie in het proces wordt verbruikt of gewoon verloren gaat. In een situatie met ESCO zou het GFT-afval enerzijds kunnen worden vergist tot biogas/elektriciteit/stoom/warmte (waardoor er energie wordt gewonnen) en anderzijds tot compost. Het lijkt daarom interessant dat de ESCO nieuwe stakeholders zou kunnen bevragen, synergiën zou kunnen zoeken en contracten zou kunnen afsluiten met nieuwe partners. Aldus kan via reallocatie van energiestromen en/of gewijzigde bestemmingen van biomassa- en energiestromen de totale efficiëntie worden verhoogd;
  • Ten derde, in geval de geïncorporeerde PPS en de ESCO niet dezelfde entiteit zijn, stellen we vast dat in een traditioneel energieprestatiecontract doorgaans ook een non-interventie door de ESCO met de commerciële beslissingen van de eigenaar wordt bedongen. De vraag rijst of dit in de onderhavige casus in dezelfde mate kan worden gerealiseerd, gelet op de in de vorige vraag vermelde wenselijkheid voor de ESCO een rol te voorzien in reallocatie van de energiestromen. De beste oplossing blijkt om minstens voor een reallocatie van een energiestroom in een situatie van verticale multidimensionaliteit (gebruik van reststromen via cascade) een verplicht overleg tussen de eigenaar van het biogasnet/elektriciteitsnet/warmtenet en de ESCO;
  • Ten vierde is het wenselijk de nodige flexibiliteit te voorzien door de ESCO enkel te beoordelen op de inputs en/of outputs en hem de vrijheid te laten met welke middelen de (te definiëren) resultaten worden bereikt. Aan de outputzijde zou bijvoorbeeld een eis inzake CO2-besparing kunnen worden vastgelegd, waarbij outputs die niet tot een CO2-besparing leiden maar wel tot een hoogwaardig product, kunnen worden verrekend middels een CO2-equivalent. Een voorbeeld daarvan zou kunnen zijn dat de output van een bepaalde hoeveelheid vezels, die niet zouden gevaloriseerd worden door verbranding, maar wel door direct gebruik in een productieproces, met behulp van een rekenmethodologie gehonoreerd wordt als CO2-besparing. Elke mogelijke of te voorziene output dient dan een CO2-equivalentie te worden toegekend. Alternatief kan elke output (productievezels, energiebesparing, …) een aantal punten worden toegekend. De ESCO dient jaarlijks een minimum aantal punten te behalen, maar het staat hem vrij te kiezen met welke outputs hij deze punten haalt;
  • Tot slot wordt er in een energieprestatiecontract vaak een tijdschema opgesteld waaraan de ESCO zich dient te houden bij het uitvoeren van de werken met het oog op het realiseren van energiebesparingen. Gelet op de permanente en continue taak van de ESCO in het onderhavige geval, lijkt dergelijk tijdschema a priori weinig nuttig, tenzij men extra garanties wil dat de ESCO bepaalde infrastructuur aanlegt en ervoor instaat dat deze vanaf een bepaalde datum in gebruik kan worden genomen. Het bedingen van een ‘modus operandi’ voor de ESCO in het ECP is in ieder geval wel wenselijk.